Marathon

Vrijdag op de markt trof ik een oude kennis. ‘Laten we bij een kop koffie gezellig bijkletsen!’ zei ze. Ik ging erop in. Maar dat had ik beter niet kunnen doen. We hadden elkaar opvallend weinig te vertellen. Ook zij had het gemerkt. Ze rimpelde haar voorhoofd en ik zag haar gezicht opklaren toen ze vroeg: ‘Jij doet toch aan hardlopen, doe je mee in Rotterdam?’ 

Ik schudde mijn hoofd. ‘Rotterdam is een marathon!’ Daarmee bedoelde ik: Een marathon zijn 42 kilometer. Die loop ik niet zomaar. Daar moet ik drie of vier maanden voor trainen. Als heel Nederland met een bak chips voor de tv zit, loop ik buiten in de regen. Als mijn buurman een ommetje maakt met zijn hond, begin ik aan een duurloop van twintig kilometer. Als mijn man naar een verjaardagsfeestje gaat, trek ik mijn hardloopschoenen aan. En dat had ik de afgelopen drie maanden allemaal niet gedaan. Maar ze hoorde alleen wat ik had gezegd.

‘Ja, Rotterdam is een marathon, dat weet ik. Maar jij lóópt toch marathons en zo?’

‘Meer en zo.’  Ze begreep het niet. Ik dacht nog, zou ik het haar uitleggen, toen ze verder ging: ‘Jij hébt toch marathons gelopen?’  Ze keek daarbij alsof ik haar vreselijk zou teleurstellen als ik zou zeggen dat het niet zo was. Toevallig was het wel zo, dus ik knikte langzaam. 

‘Rotterdam ook?’ 

Ik deed alsof ik het niet gehoord had; ik moest er even over nadenken. De volgende vraag zou zijn hoe lang ik erover gedaan had. En daarna zou ze willen weten hoe snel de snelsten waren. Vervolgens zou ze gaan rekenen en gegarandeerd in mij teleurgesteld zijn. 

‘Ja, natuurlijk, Rotterdam ook!’ antwoordde ik en meteen speelde ik mijn beste troefkaart erachteraan. ‘En Parijs ook.’

‘Wauw! Parijs!’ 

‘Leuk je gezien te hebben.’ Ik stond op en wist dat ik haar achter liet met het verkeerde idee dat een marathon lopen in Parijs een grotere prestatie is dan het lopen van een marathon in Rotterdam.

Dit bericht is geplaatst in van alles wat. Bookmark de permalink.